Ondertussen ben ik een aantal malen in St. Annaberg geweest. Góra Świętej Anny zeggen de Polen. Het is een wonderlijk mooie plek, waar ooit het kamp was. Zo’n plek waar je op vakantie wilt gaan. Aan de andere kant van de weg, een meter of vijftig verderop, ligt het museum dat in de oorlog SS-hoofdkwartier werd. Op een heuvel, het zonlicht valt door een prachtig gouden bladerdak.
Slavernij van de meest vreselijke soort.
De resten van kamp St. Annaberg liggen verscholen in de bossen schuin
tegenover het museum.
Bijpraten met Edward over de zoektocht en de verdere mogelijkheden.
De directeur van het museum komt met een verbazingwekkend verzoek.
Laatste nog zichtbare restjes van het kamp. In 2017 vond een onderzoek plaats. De bodem
van het kamp werd onderzocht zonder daadwerkelijk te gaan graven, en archieven
werden doorzocht.
Nog een muurtje zichtbaar…
Het museum in St. Annaberg.
Onthulling van de gedenksteen.
Op het moment dat ik mijn speech wilde beginnen kwam er over de anders zo stille weg met enorm bombarie een brandweerauto voorbij stormen. En nog een. En weer een. En nóg een. Minstens een minuut werd de stilte in dit vredige bos overgenomen door juichende sirenes. Vreemd genoeg voelde het voor mij als een soort bevestiging van voorouders dat ik met goede dingen bezig was, dat dit alles pijn kon verzachten en mensen kon helpen.
De pers te woord staan.
Uit eten met Edward en Aleksandra.
St. Annaberg. Ik ben er van overtuigd dat die naam mijn opa ook geraakt heeft. Mijn oma heette Anna.
Mijn opa werd in Cosel uit de trein gehaald, en van daaruit naar St. Annaberg overgebracht. Dit was een ‘durchgangslager’, de mensen uit de transporten zaten er maar een paar dagen tot een paar weken.
Zoals ik heb geleerd van Herman van Rens was Kozle het startpunt. Daar werden de mannen uit de trein gehaald. Van daaruit werden ze naar een van de zeven doorgangskampen gebracht. Nederlanders kwamen terecht in St. Annaberg of Sakrau. En van daaruit gingen ze dan naar een van bijna tweehonderd werkkampen.
Slavernij van de ergste soort
Het Poolse dorpje Góra Świętej Anny heet in het Duits Sankt Annaberg. Opper-Silezië kent een roerige geschiedenis en was lang Duits. In 1940 werd er door de nazi’s een werkkamp gebouwd voor dwangarbeiders. Het was één van zestien werkkampen die werden gebouwd in het Opole district, langs de snelweg Wroclaw – Katowice (Reichsautobahn, RAB 29).
In eerste instantie was het een kamp voor Poolse dwangarbeiders uit de gebieden die waren opgenomen in het Derde Rijk. Vanaf het najaar van 1940 veranderde dat, en begon de massale instroom van Joodse arbeiders uit het getto in Bedzin, Sosnowiec en Czeladz. Zowel Polen als Joden verbleven hier relatief kort. Het kamp werd Reichsautobahnlager genoemd, Judenlager, en later Zwangsarbeitslager (ZAL).
Het was slavernij van de meest vreselijke soort. In feite was het de bedoeling dat de Joden aan het harde werk en de mishandeling zouden bezwijken. De gevangenen werkten in twee shifts van twaalf uur per dag, zeven dagen per week. Het was hels vermoeiende slavenarbeid. Gevangenen die ziek en uitgeput waren en niet in staat om te werken werden naar het getto in Bedzin en Sosnowiec gestuurd. Hierdoor is het reële sterftecijfer in het kamp geflatteerd. De levensomstandigheden en hygiëne werden steeds slechter. De bewakers waren bruut en terreur regeerde in het kamp.
In juni 1941 viel Duitsland de Rusland aan. Het Duitse leger kreeg grote aantallen Russische krijgsgevangenen te verwerken. Daarom werden in augustus 1941 Joden uit het werkkamp St. Annaberg verwijderd. Hun plaats werd ingenomen door een eerste groep van 500 Russische krijgsgevangenen.
Het onmenselijk zware werk en de zeer slechte leefomstandigheden in het kamp betekenden dat het aantal slaven snel afnam. Bovendien werden slaven die niet meer konden werken nog steeds weggevoerd.
Op 27 november 1942 werd het kamp omgevormd tot een kamp voor zieke joden (Juden-Krankenlager), een zogenaamd herstelkamp waar zieke dwangarbeiders worden opgevangen. Zeven maanden lang fungeerde het kamp als opvang voor zieke Joden, waarvan werd verwacht dat ze snel weer aan het werk konden. Maar het was vooral een plek om te sterven. Een ooggetuige: “Je zag er dode mensen lopen.”
Vanaf juni 1943 werden joden die niet meer konden werken overgebracht naar Auschwitz-Birkenau.
De slaven werkten in eerste instantie aan de snelweg, maar later werden zij ingezet in de chemische fabriek van Schaffgotsch Benzin GmbH in het stadje Zdzieszowice, ook wel bekend onder de naam Odertal.
De liquidatie van het kamp St. Annaberg vond plaats in januari 1945. Alle gevangenen gingen op dodenmars naar het Westen.
Herdenkingsceremonie
St. Annaberg was in 2016 de laatste plek waarvan ik zeker wist dat mijn opa daar geweest was. Na ons bezoek aan het station in Kozle reden we met de groep van dertig personen in de bus naar St. Annaberg. Op de een of andere manier was ik in de ban van die plek, en ben ik dat nog wel een beetje. Het was een mooie, zonnige dag. Het zonlicht danste over het bladerdak, de wereld leek even een vredige plek.
De bus parkeerde bij het museum, en de groep liep naar de plek waar het kamp was geweest. Veel meer dan wat muurtjes is er niet over. Terwijl ik wat rondliep om te kijken wat een geschikte plaats was om het verhaal over mijn opa te vertellen, kwam er opeens een mij onbekende man op me af. In gebrekkig Duits vertelde hij me dat hij de directeur was van het museum, en vroeg me of ik een maand later een gedenksteen op de gevel van het museum wilde komen onthullen. Wat een bijzondere eer!
Op zich was ik zeer vereerd, antwoordde ik hem. Maar in mijn hoofd zat ik meteen met twee redenen om niet te kunnen: tijd en geld. Ik kon mijn school niet zomaar weer een week sluiten. En door die eerste reis was eigenlijk mijn geld al weer op. Maar, zo zei ik tegen hem, ik zou er over nadenken en het hem laten weten. ’s Avonds in het hotel ontdekte ik dat een van de redenen om niet te kunnen al verviel: de onthulling vond plaats in de herfstvakantie. Maar dan nog. Geld was altijd wel een thema. Met het geven van Tai Chi les valt nu eenmaal niet echt droog brood te verdienen.
Nadat de directeur weer naar zijn museum was gelopen, vertelde ik over mijn opa. Vrijwel iedereen in de groep stond te huilen. De groep bestond vooral uit mannen, vooral uit de bouw. Ze hoorden al dagenlang over 3,3 miljoen Joden vermoord, 100.000 vermoord… maar nu ging het over één man. Een man met een gezicht. Ik liet een foto rondgaan tijdens mijn verhaal. Na afloop maakte ik ongewild een wrange grap: “Waar is mijn opa, ik ben mijn opa even kwijt.”
Enfin, de week vloog voorbij en wij vlogen weer terug naar huis. Op Eindhoven Airport namen we afscheid, en de grote groep Limburgers ging gezamenlijk met een bus naar het zuiden. In die bus was iedereen er eigenlijk voor dat ik het moest gaan doen, en er werd een inzamelingsactie gehouden. Er werd een enorm bedrag opgehaald, en de knoop kon worden doorgehakt. Een maand later kon ik weer naar Polen, ditmaal met de auto, en met mijn vrouw. Het was heel fijn om haar ook al die bijzondere plekjes te laten zien.
Het verhaal over mijn opa
Hieronder lees je het verhaal over mijn opa, zoals ik dat nu al verschillende keren in St. Annaberg mocht vertellen.
Ik wil hier graag iets vertellen over mijn opa. Kort. Net als zijn leven. Hij werd maar 40. En niemand weet waar zijn laatste rustplaats is. Geen graf, geen stolpersteine.
Mijn opa heette Max Worms. Ik ben naar hem vernoemd, maar heb hem nooit gekend. Hij heeft zijn 4e kind nooit in de armen gehouden. Ik draag niet alleen zijn naam, maar lijkt in heel veel opzichten meer dan opmerkelijk op hem, meer dan op bijvoorbeeld mijn ouders. Ik ben verbonden met hem. En ik wil vandaag iets over hem vertellen om die verbinding als het ware in de wereld te zetten. Om zijn leven te vieren. Hij kwam vanaf vrijwel niets en wist van zijn leven een succes te maken, totdat een ander volk het nodig vond om dat succes te vermorzelen.
Deze grond is voor mij bijzonder. Dit is de laatste plek waarvan ik zeker weet dat hij er heeft gestaan. Nadat hij hier arriveerde verdween elk spoor. Mijn zoektocht van zo’n 40 jaar komt hier in zekere zin tot een einde. Ik leg me er bij neer dat ik zijn graf nooit zal vinden. Maar zijn naam… zijn naam wil ik noemen.
Max Worms komt uit een heel arm Joods gezin. Zijn vader was diamantslijper in Amsterdam en was voor zijn 50e al afgekeurd. Max is creatief, hij kan geweldig goed tekenen en speelt fantastisch viool. Hij blinkt uit in wis- en natuurkunde. Op de lagere school wint hij een prijs als beste leerling van Amsterdam en krijgt een bankboekje. Daardoor wordt studeren voor hem mogelijk. Hij krijgt een studiebeurs en gaat wiskunde studeren aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam.
Hij haalt zijn tentamens glansrijk. Op één na. Want ook onder de heren professoren heb je natuurlijk antisemieten. Hij heeft al snel door dat bij een bepaalde professor joodse studenten het moeilijk hebben. Dag en nacht studeert hij voor dat tentamen. Desondanks laat de antisemiet – prof. P. – hem een half jaar terugkomen. Het is een grote klap voor Max en voor zijn ouders. De studiebeurs is lang niet toereikend en Max heeft al ontzettend veel moeite gehad om een lening van de gemeente Amsterdam los te weken.
Uiteindelijk is hij toch gepromoveerd in de wis- en natuurkunde. Het is een ellendige tijd om werk te vinden. De sollicitaties en afwijzingen stapelen zich op. Hij doet tijdelijk schrijfwerk voor kranten, correctiewerk.
Via via is hij na verloop van tijd iets heel anders gaan doen. Hij begint een winkel in elektriciteitsspullen, en maakte daar een succes van in de periode voor de oorlog: groeiende omzet, magazijnpersoneel en reizigers, auto’s etcetera.
De firma is in de oorlog geliquideerd, omdat mijn grootmoeder niet wilde scheiden en vervolgens aan de Wehrmacht leveren. Dat voorstel werd gedaan door enkele fijngevoelige Nederlandse nazi’s, onder het motto “U ziet uw man toch nooit meer terug.”
Mijn opa wordt plotseling opgepakt in mei 1942. Niet omdat hij Jood is, maar omdat hij zonder het te weten een partij elektriciteitsdraad heeft opgekocht die is gejat van de Duitsers. De hele zomer van 1942 zit hij in de gevangenis in Arnhem. Vanuit die gevangenis stuurt hij 11 brieven aan mijn oma. Een 12e brief komt dan tot slot uit Westerbork. Die schrijft hij op 8 november 1942:
Geachte mevrouw,
Hierbij doe ik U de laatste brief toekomen van Uw man en hoop dat U mij niet kwalijk neemt dat ik hem eerst nu kan verzenden. Uw Man zag er naar omstandigheden goed uit en had geen verwondingen. De hoop uitsprekend dat U hem spoedig zult terug zien groet ik U hartelijk en wens U het beste.
Van verschillende zijden probeer ik je bericht te doen toekomen en hopelijk zal één ervan je bereiken. Je moet maar niet schrikken, maar ik ga naar Silezië, naar Auschwitz. Drie dagen reizen en dan een zestal weken ter oefening en oponthoud. De Joodse Raad kan er niets aan doen, door de straf zijn mijn voorrechten vervallen. Misschien was vroeger ingrijpen mogelijk geweest, maar nu gaat ’t niet meer. Ik leg me er dus maar bij neer, de pech achtervolgt me maar laat ons goeden moed houden want ’t was toch fijn dat ik jullie weer gezien heb. Laat ons hopen dat de oorlog spoedig voorbij is.
Houd je vooral goed hoor, blijf optimist, ik blijf ’t toch ook niettegenstaande alles. De reis van Assen naar Westerbork was verschrikkelijk en ook alle ervaringen hier waren zo, dat ’t Huis van Bewaring een eldorado lijkt.
’t Is hier net een gekkenhuis want we zitten met zijn alleen bijeen en mogen de barak niet uit. Slapen is hier uitgesloten, want mannen, vrouwen, kinderen alles ligt hier dooreen en in de kleren. Toch schijnt ook hier de zon. Mijn sleutels, vulpen en geld is mij afgenomen., Nu schat houd je flink, hoor, ik heb ’t die 5 maanden gered dus de rest zal ook wel lukken. Stuur maar niet te veel pakjes, want veel is er uit.
Soms moet je dingen klein maken om ze begrijpelijk te laten zijn. Ik beluister wel eens bij mensen dat ze denken dat Joden in de oorlog pas hooguit een paar generaties in Nederland waren. Ik ben mijn familie in kaart aan het brengen en de eerste voorvader van mijn moeders kant – de Worms-kant – leefde rond 1600 in Amsterdam. Hij is de stamvader van een enorm grote familie, van veel nazaten. Een onvoorstelbaar aantal familieleden is in die gruwelijke oorlog vermoord.
Soms moet je dingen klein maken om helderder te zijn. In die ene man, mijn grootvader, Max Worms, herdenk ik die honderden familieleden.
Dank jullie allemaal dat ik dit met je mocht delen.